Peter Paul Rubens werkt in de 17de eeuw, als de barok volop in zwang is. Zijn beeldtaal spreekt ook van alles wat we met ‘barok’ associëren: druk, vol, overdadig. En toch. Was hij wel zo barok? Rubensexpert Nico Van Hout poneert dat Rubens eigenlijk de laatste renaissanceschilder is. Wat betekent dat? En hoe kunnen we dat bewijzen?

Het Romeinse Rijk: inspiratiebron voor iedereen

Op het einde van de middeleeuwen graven de Italianen steeds meer antieke beeldhouwwerken en gebouwen op. Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 wortelden de kunstuitingen van de ‘barbaarse’ middeleeuwen nooit echt in Italië. Het is dus niet verwonderlijk dat de elite zich volop begint te spiegelen aan de glorie van het illustere verloren rijk. De kunst, cultuur en politieke organisatie van de Romeinen dienen als voorbeeld voor de wedergeboorte van Italië. De nieuwe kunsten, vol spieren en naakte Venussen, trekt vanaf de 16de eeuw ook kunstenaars uit de Nederlanden aan. Otto van Veen (1556 –1629) is één van die kunstenaars die de Italiaanse kunst ter plekke gaat bestuderen. En laat Van Veen nu net de laatste leermeester van Peter Paul Rubens zijn.

Antieke spieren bij de Laocoöngroep
De Torso Belvédère, een tekening van Rubens uit de collectie van het Rubenshuis.

Rubens en Italië

En kijk. Rubens vertrekt in 1600 naar Italië. Hij blijft er acht jaar. Lang genoeg om schetsboeken te vullen met beeldhouwwerken en friezen. En lang genoeg om een diepe passie voor de antieke oudheid te ontwikkelen. Van literatuur tot kunst, van munten tot voorstellingen op edelstenen. Rubens zal het allemaal ook zelf verzamelen. Samen met zijn schetsboeken vormt die privécollectie een onuitputtelijke catalogus aan motieven die hij naar hartenlust herwerkt in zijn eigen kunst. Gemixt met de trendy renaissancekunst die hij in Italië zag, natuurlijk. De kunst van Michelangelo en Titiaan bijvoorbeeld, die elk op hun manier de voorbeelden uit de oudheid herinterpreteerden. En daar weet KMSKA-onderzoeker Nico Van Hout alles over:

Meester in de transformatie

Rubens kopieert zijn inspiratiebronnen niet klakkeloos. Hij maakt een persoonlijke synthese zodat elk werk onmiskenbaar een Rubens wordt. Het is een soort respectvol gevecht om zijn bronnen, én zichzelf, constant te verbeteren, en te overtreffen. Een stenen Venus overtrekt Rubens met een geschilderde huid om er een heel levende godin van te maken voor zijn Venus frigida.

Rubens is niet de meest originele kunstenaar, zoals een Vincent van Gogh, maar heruitvinden kan Rubens als geen ander. Klassieke figuren krijgen een plek in dynamische composities die grootse emoties genereren.

Wat hem blijvend verbindt met zijn geliefde voorbeelden, is het belang van het verhaal. Het zijn de meeslepende verhalen die de emotie moeten overbrengen en niet de individuele gemoedstoestand van de figuren. Rond hem tonen kunstenaars als Rembrandt, Frans Hals, Adriaen Brouwer en Diego Velazquez wel meer de ziel van hun geportretteerden. Dat doet Rubens zelden. Behalve misschien in de portretten van zijn naasten. Dat maakt hem de laatste renaissanceschilder. 

Deze hurkende Venus zag Rubens bij zijn Italiaanse broodheer Vincenzo Gonzaga in Mantua
Venus frigida uit de KMSKA-collectie