In Ensors werk zien we de omwenteling van de klassieke naar de moderne stijl voor onze ogen gebeuren
/sites/default/files/2024-06/KMSKA052.jpg
left
R
0
Title formatted

In Ensors werk zien we de omwenteling van de klassieke naar de moderne stijl voor onze ogen gebeuren

Het KMSKA beschikt over één van de grootste collecties van James Ensor ter wereld. Zijn oeuvre is voor curator Herwig Todts en doctoranda Annelies Ríos-Casier de perfecte start om de impact van het modernisme op de atelierpraktijk van West-Europese schilders te begrijpen.

Dit artikel verscheen eerder in het FWO Jaarboek. Foto's: Karel Duerinckx

De negentiende eeuw was het tijdperk van de wetenschap: chemie en fysica ontwikkelden zich in sneltempo en de ene technologische vooruitgang volgde de andere op. Dat zorgde ook voor een revolutie in de cultuur, met een verschuiving naar een meer experimentele, moderne manier van werken. Dat heeft vandaag grote gevolgen voor de conservatie en de restauratie van ‘moderne’ schilderkunst. Annelies Ríos-Casier en Herwig Todts gaan na hoe dat zich uit in het oeuvre van James Ensor. 

Het modernisme verzamelt een breed gamma van stijlen en artiesten. Wat maakt kunst voor jullie ‘modern’?

Herwig Todts: “Elk beeld bestaat bij de gratie van licht, kleur en vormen. Van de veertiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw probeerde de West-Europese kunst vooral om die middelen realistisch in te zetten. Eind negentiende eeuw vond er een omwenteling plaats: kunstenaars gebruikten de drie beeldmiddelen volledig vrij. Ze koppelden hun kunst los van de werkelijkheid, wat bijvoorbeeld resulteerde in zuiver abstracte kunst, maar evengoed in min of meer figuratieve kunst.” 

Annelies Ríos-Casier: “De ontwikkeling van de moderne wetenschappen ging samen met grote vernieuwingen in de kunst. Voordien werd verf meestal door de kunstenaar zelf gemaakt en schilderde hij vooral in het atelier. De uitvinding van de verftube maakte het mogelijk om buiten te schilderen. De nieuwe pigmenten waren veel goedkoper maar ook feller van kleur. Met die aanvullingen op het traditionele kleurenpalet kwamen er nog meer kansen om te vernieuwen.”

Het oeuvre van James Ensor is het centrale punt in jullie onderzoek. Waarom kozen jullie net voor die schilder? 

Herwig Todts: “Ensors carrière overspant een periode van ongeveer 65 jaar waarin hij zo’n 850 schilderijen creëerde. In zijn vroege periode werkte hij nog vrij klassiek, met een realistische stijl en eerder donkere kleuren. Later deden de maskers en grotesken hun intrede, zoals in De intrige, één van zijn bekendste werken. Bovendien weten we ondertussen dat Ensor regelmatig zijn eigen werken overschilderde. Adam en Eva uit het paradijs verjaagd, nog zo’n meesterwerk, schilderde hij in 1887, een jaar nadat hij kennismaakte met de Franse impressionisten. Je merkt die kennismaking in dat schilderij: Monet duikt plots op in het werk van Ensor. We zien de omwenteling van de klassieke naar de moderne stijl dus voor onze ogen gebeuren.” 

Annelies Ríos-Casier: “Dat is ook zichtbaar in de methodes die Ensor gebruikte. In zijn realistische periode hanteerde hij een eerder academische opbouw van de verflaag, met een transparante gekleurde tussenlaag voor hij begon te schilderen. Hij werkte ook met zowel paletmes als penseel, wat resulteerde in erg dikke lagen. Geleidelijk aan verandert zijn techniek en zie je de witte grondering steeds meer, en die krijgt ook een belangrijke rol in het schilderij. Ensor maakte gebruik van nieuwe pigmenten, fellere kleuren … Ten tijde van De intrige schilderde Ensor nog steeds met een paletmes en een penseel en werd de onderschildering vrij nauwgezet gevolgd. In een latere periode, toen hij bijvoorbeeld De verzoeking van de Heilige Antonius creëerde, schilderde Ensor dunne, transparante lagen, hij werkte enkel nog met een penseel en begon ook gebruik te maken van het kleurpotlood.”

/sites/default/files/2024-06/KMSKA053.jpg
/sites/default/files/2024-06/KMSKA057.jpg
Default
Jullie onderzoek combineert een kunsthistorische blik met een erfgoedwetenschappelijke. Wat is de meerwaarde van die combinatie? 

Annelies Ríos-Casier: “Het materiaalgebruik en de techniek bepalen de conservatie en de restauratie van schilderwerken: de dikte van de verf, of de lagen goed aan elkaar hechten, of er genoeg, te weinig of te veel bindmiddel in de verf is gebruikt … Op verschillende werken vinden we bijvoorbeeld een grijze toplaag. We weten niet of die door Ensor is aangebracht of niet, en of die bijvoorbeeld altijd grijs is geweest. Hoe we die laag behandelen, hangt grotendeels af van het antwoord op de vraag of de laag origineel is of niet.” 

Herwig Todts: “Er leven in de kunstwereld nog heel wat vragen rond de periodisering van Ensor en zijn werken. Ook de authenticiteit van sommige werken is nog niet zeker. Van andere stukken is het auteurschap niet bekend. We beschikken wel over geschriften en brieven van Ensor, maar daarin bespreekt hij slechts heel zelden specifieke atelierpraktijken. Zo vertellen zijn brieven ons dat Ensor ‘soms wel en soms niet’ vernis gebruikte. Hij was wel geïnteresseerd in vernieuwing, maar het modernisme, bijvoorbeeld het expressionisme, interesseerde hem niet. Hij stond duidelijk open voor de helderheid en de felheid van kleuren, maar liet slechts heel af en toe de naam van een pigment vallen. Als informatiebron blijven zijn schrijfsels dus eerder op de oppervlakte.” 

Annelies Ríos-Casier: “Net daar zit de toegevoegde waarde van mijn achtergrond als conservator-restaurator. Na een visueel onderzoek, waarbij we nagaan wat de interessante zones zijn, ga ik met non-destructieve technieken aan de slag. Verschillende soorten licht geven meer inzicht in het vernisgebruik, eventuele restauraties, of kunnen zelfs een ondertekening terug zichtbaar maken. Met röntgenstralen kan ik door het schilderij heen kijken. Dan zien we hoe het canvas aan het spieraam is bevestigd, of er een verborgen schilderij aanwezig is … Een volgende stap is de Macroscopic X-Ray Fluorescence scanning (MA-XRF): daarmee krijgen we inzicht in het pigmentgebruik en kunnen we overschilderingen reconstrueren. Als ik ook daarmee geen antwoord krijg op de onderzoeksvraag, kunnen we een heel klein stukje verf, meestal kleiner dan een millimeter, meenemen naar het labo. Zo kunnen we de bindmiddelen, de degradatie en de laagopbouw van de verf analyseren."

“We beginnen bij wat we zien en bestuderen dat. Alleen gebruikt Annelies daarvoor een MA-XRF-machine en loop ik naar mijn boekenkast”
Herwig Todts
Jullie samenwerking wordt ondersteund door het FWO. Wat betekent dat precies? 

Herwig Todts: “Het KMSKA heeft een van de grootste Ensor-collecties ter wereld. Daarom hebben we in 2013 het Ensor-onderzoeksproject opgericht. Toen in 2015 de materiaal-technische expert stopte, betekende dat ook dat het project stillag. Ik ben zelf kunsthistoricus, dus ik heb absoluut iemand nodig met die expertise. En plots was daar een studente restauratie en conservatie die in ons project wilde meestappen. Zoveel geluk kan een mens dus hebben.” 

Annelies Ríos-Casier: “Ik schreef mijn masterproef over De oestereetster en deed ook al stage in het KMSKA. Door het FWO kreeg ik de kans om via een aspirantenmandaat fundamenteel onderzoek vier jaar onderzoek te doen naar de materiaal-technische aspecten van Ensors werk. Zo kan ik een belangrijke bijdrage leveren aan het stilistische, iconografische en kunsthistorische onderzoek waar Herwig voor instaat. Eind 2026 moet dit luik van mijn onderzoek klaar zijn.” 

Welke plannen hebben jullie nog voor de komende maanden? 

Annelies Ríos-Casier: “Ik heb de voorbije jaren heel wat data kunnen verzamelen waarover ik nu enkele publicaties voorbereid. Over de ‘grijze laag’ hoop ik binnenkort doorslaggevende informatie te vinden. Op langere termijn zou ik heel graag een stage doen bij het Getty-museum in Los Angeles. Een van Ensors grootste werken, De intrede van Christus in Brussel in 1889, is daar te zien. Het lijkt me een prachtige afsluiter van dit onderzoek om in zo’n prestigieuze instelling te werken.” 

Herwig Todts: “2024 is het Ensor-jaar. Eind dit jaar organiseren we daarom een grote Ensor-tentoonstelling. Daarnaast werken we aan een online catalogus over Ensors werk voor een onderzoekerspubliek. Het lijkt me ook belangrijk dat we vroeg of laat ons Ensor-project aanvullen met onderzoek dat breder gaat dan enkel Ensor. Hij was geen enkeling in Brussel of Oostende. In die periode leefden er heel wat kunstenaars die min of meer avant-gardistisch waren. Denk maar aan Théo van Rysselberghe, Fernand Khnopff of Henry van de Velde. Ik zou graag daar de vergelijking maken, zodat we kunnen zien: hoe innovatief was het werk van Ensor nu echt?"

Onderzoek
Aan